Uiteindelijk bereikt Gerson het strand waar hij – het lijkt langer geleden dan het is – de Takahe te water heeft gelaten. De golven zijn nauwelijks golven te noemen, de wind is mild, met zo nu en dan een ruk die, als een corrigerende tik, herinnert aan de afstraffing die mogelijk is. Zou de vogel daar nog ronddrijven, of is hij al naar de bodem gezakt: vissenvoer? Gerson kijkt uit over het water, alsof daar een antwoord te vinden zal zijn. Steeds weer de zee.
Wat als het niet goed komt?
De gedachte die hij zichzelf nooit toestaat, springt tevoorschijn uit hinderlaag.
Wat als het niet goed komt?
Hij probeert de gedachte weg te drukken. Het lukt niet. Zijn afweer is poreus geworden.
Wat als het niet goed komt?