“Later rijdt hij naar het strand aan de oostzijde van het eiland. Duinen, zand, de daken van villa’s, een enkele chique strandtent op palen – het is de plek die hem het meest aan Bergen aan Zee doet denken. Vanaf het strand is niets te zien dan kuivende golven, grenzeloos water en twee maersk-tankers aan de horizon. De wind geselt de verrader, zijn lichaam; het voortgejaagde zand bijt. Hij trekt zijn sokken op, sluit zijn ogen, luistert naar de elementen. Even is hij weer daar: het witte huis op het duin. Een zandpad daalt af naar het strand en de houten uitspanning waar hij tot ver na zonsondergang af- en aanliep met saté, bier en borrelhapjes. En na sluitingstijd de nazit met oudere meisjes aan wie hij soms even voelen mocht en jongens die elkaar vliegen afvingen. Om en om propten ze cassettebandjes in de gettoblaster – volksmuziek werd verdreven door Pink Floyd, abba en punk. Ze lepelden beurtelings weetjes op. Producer. Studio. Gastmuzikanten. Als hij naar huis fietste was het in het bleke sepia van de ochtendschemer. Hij negeerde stoplichten op verlaten kruispunten en zag het lantaarnlicht doven. Hier begon de nieuwe dag. Hij sprong over stoepjes en verkeersdrempels.
Hoe vaak heeft hij zich afgelopen tijd niet afgevraagd: waarom hij? Waarom nu? De goede dingen in zijn leven heeft hij verdiend. Ze zijn het resultaat van hard werken, voortdurende oplettendheid en het opofferen van elke schijn van een sociaal leven. Maar dit? Hij zal er nooit in kunnen berusten.”